Jesaja beschrijft hoe de afgoden van die tijd, Bel en Nebu, een last waren voor hun aanbidders. Het waren zware beelden, die werden meegedragen en op ezels werden geladen. Zo werden ze van de ene naar de andere plaats vervoerd, weer afgeladen, waarna vervolgens de mensen zich ervoor neerbogen.
Zo wordt het geloof door de wereld ook vaak als een last gezien, vol regels en wetten die het leven zwaar maken. De vraag is hoe dat beeld is ontstaan. Hoe laten wij de vreugde en vrijheid van ons geloof naar buiten zien? Religie legt de mens inderdaad jukken en lasten op, maar Jezus heeft dat altijd veroordeeld, toen Hij zei: ‘Mijn juk is zacht en Mijn last is licht’ (Matth. 11: 30)
De vraag is dus: dragen wij onze godsdienst met ons mee, of worden wij door ons geloof gedragen? God Zelf is daar heel duidelijk in. De woorden die Hij door Jesaja tot het volk Israël spreekt zijn ook tot ons gericht: ‘u, die door Mij gedragen bent vanaf de moederschoot, gedragen vanaf de baarmoeder. Tot uw ouderdom zal Ik Dezelfde zijn, ja tot uw grijsheid toe zal Ik u dragen’.
Het verschil tussen religie en genade is dus het verschil tussen zelf dragen en gedragen worden. Durven we ons door Hem te laten optillen?
Zijn uitnodiging is voor ons: ‘Ik heb het gedaan en Ik zal u opnemen, Ik zal dragen en redden’ (Jesaja 46: 4).