Een kostbaar altaar

‘ik wil de Heere, mijn God, geen brandoffers brengen die niets kosten’ 
(2 Samuël 24: 24).
Deze uitspraak was van David, die in de bijbel ‘een man naar Gods hart’ wordt genoemd. Toch zijn er momenten geweest in het leven van David dat hij ongehoorzaam was en fouten maakte. Dat laat maar weer zien dat geen mens volmaakt is, en dat ook onvolmaakte mensen een plek in Gods hart krijgen. 

De woorden van David staan in de context van een geschiedenis, waarin één van die zwakke momenten in Davids leven zichtbaar werd. David was koning geworden en had besloten om een volkstelling te houden. Een besluit dat zelfs Joab, Davids legeraanvoerder, deed vragen: ‘waarom verlangt de koning dit?’ 
David was echter vastbesloten, maar vergat daarbij de voorwaarde die God voor zo’n volkstelling had gesteld. Die voorwaarde was dat, ‘ieder bij hun telling aan de Here een losgeld moet geven voor zijn leven, opdat er bij hun telling geen plaag over hen komt’ (Exodus 30: 12). 
God wist dat hoogmoed op de loer lag wanneer het volk zou zien hoe groot het was, en daar wilde Hij hen voor bewaren. Door deze heffing werd het volk er altijd weer op gewezen dat het God is die alle eer toekomt.
David had dit verzuimd en was bij zijn besluit alleen gericht geweest op eigen eer. Kennelijk was zijn koningschap toch een moment naar het hoofd gestegen en was trots een valkuil, waar hij op dat moment in gevallen was. Nadat de volkstelling is gehouden komt hij echter tot inkeer, maar het kwaad is geschied en het resultaat is dat er een plaag over het volk komt. De plaag eist maar liefst 70.000 mensenlevens.

Je kunt jezelf bij deze geschiedenis afvragen of de plaag werd veroorzaakt door God, de duivel of door David zelf. Het is een vraag die heel vaak gesteld wordt als er een ramp in de wereld plaatsvindt. Belangrijker is het echter om te kijken naar hoe de plaag wordt gestopt.
David komt tot inkeer, en dan geeft de profeet Gad hem aan dat hij een altaar voor God moet bouwen op de dorsvloer van een zekere Arauna (die in het Hebreeuws Ornan wordt genoemd – zie 1 Kron. 21). David geeft daar gehoor aan, en bij de dorsvloer aangekomen is Arauna bereid hem de dorsvloer zonder geld beschikbaar te stellen. 
Hier ligt de kern van het verhaal. Het bouwen van een altaar heeft alles te maken met eer geven aan God door het brengen van offers. David is een aanbidder en wil niet een offer geven wat hem niets kost. Hij is bereid de volle prijs te betalen. 

Opmerkelijk is dat de naam van Arauna diverse keren in dit verhaal wordt genoemd, behalve de eerste keer wanneer de profeet Gad David naar hem verwijst. Dan staat in de grondtekst dat David een altaar moest bouwen op de dorsvloer van Aranja. Deze naam betekent letterlijk; ‘de Here verheugt zich’. Sommige bijbeluitleggers zien dit als een schrijffout en hebben dit in de Nederlandse vertaling niet meegenomen. Toch staat dit niet ‘zomaar’ in de bijbel. Net zomin als het toevallig is dat het altaar op een dorsvloer werd gebouwd. 

De dorsvloer is een plek waar het kaf van het koren werd gescheiden. Daar waar een altaar wordt gebouwd, is een plek van verootmoediging. Aanbidding is een daad van overgave, en dat is waar God Zich over verheugt. Dat is ook wat de plaag over het volk deed ophouden en hier eindigt het verhaal met de zin:
‘Zo liet de Here Zich verbidden ten gunste van het land, en de plaag over Israël werd tot stilstand gebracht’.
De geschiedenis vertelt hoe later precies op deze plek de tempel door Salomo werd gebouwd. Omdat David had gezegd: ‘Dit hier is het huis van de Heere God, en dit is het brandofferaltaar voor Israël (1 Kron. 22: 1).

Welke les kunnen we hieruit leren? Is het in deze tijd, dat er een plaag over de wereld gaat, misschien tijd om dat altaar te bouwen? Nu alles stil wordt gelegd, wordt ons die tijd ‘in de schoot geworpen’, maar wat mag het ons kosten? Het kost tijd, discipline, maar bovenal zelfverloochening om onze knieën weer voor onze God te buigen. Misschien is dat wel de hoogste prijs om net als David tot inkeer te komen. Om onze ‘ik’ opzij te zetten en God weer de plaats te geven die Hem toekomt. Zijn we bereid om dat altaar te bouwen?

‘Wanneer Mijn volk, waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in ootmoed buigt en bidt en zij Mijn aangezicht zoeken, en zij zich bekeren van hun slechte wegen, dan zal Ik vanuit de hemel horen, hun zonden vergeven, en hun land genezen’ (2 Kronieken 7: 14)

Plaats een reactie

Boek 'Als God Spreekt'

Nu verkrijgbaar:
Bijbels dagboek 'Als God Spreekt'