Als we deze tekst letterlijk zouden interpreteren, dan heeft God enorm grote handen. Met de holte van Zijn hand zijn alle zeeën en oceanen opgemeten en met een span mat Hij de hemel. Een span is de afstand tussen duim en pink van een uitgestrekte hand. Dan zouden Gods handen reusachtig zijn. Jesaja probeert de grootheid van God te beschrijven en komt daarin alleen maar tot superlatieven.
Toch maakt de profeet zo heel duidelijk dat God alles in Zijn hand heeft. Niets gebeurt er buiten Hem om. En diezelfde grote handen besturen ons leven. Zoals David dat bezingt: ‘U sluit mij in van achter en van voren, U legt Uw hand op mij’ (Psalm 139: 5).
Er zijn mensen die dat te benauwd en te beklemmend vinden. Maar die gedachte kan je alleen maar hebben als je Gods grootheid niet kent, want, zoals Jesaja al heeft laten zien; God heeft grote handen.
Zijn handen kunnen ons niet verstikken, omdat daar zoveel ruimte is. Als we in Zijn hand zijn, dan zegt dat alleen maar iets over bescherming en niet over beperking. Die ruimte in Gods hand moeten wij als mens nog leren kennen en accepteren. Dat betekent dat we ook elkaar veel meer ruimte moeten gunnen. We kunnen in dezelfde God geloven, Jezus kennen en de Geest ontvangen hebben, en dat toch heel verschillend beleven. Toch zijn we allemaal door Zijn hand gevormd en in Zijn hand geborgen.
Laten we elkaar daarom veel meer de hand reiken, ook al denken we en voelen we sommige dingen zo verschillend. Als we samen in Zijn hand zijn, dan mogen we genieten van de vrijheid die Hij geeft. Dan mogen we Hem eren voor Zijn creativiteit dat Hij ons in zo’n grote verscheidenheid heeft gemaakt. Wij kunnen als mens Zijn grootheid niet bevatten, we mogen wel onze kleine handen in Zijn grote hand leggen en daaruit ontvangen wat Hij geeft, want Zijn grote handen zijn vol zegeningen.
‘…doet U Uw hand open, zij worden met het goede verzadigd’ (Psalm 104: 28).