De schaduw kan zowel somber en donker als aangenaam en prettig zijn. Job spreekt over de schaduw van de dood. En in Psalm 23 brengt David de schaduw in verband met het dal, een donkere periode in het leven waar je soms doorheen moet trekken. In die zin brengt de schaduw verdriet en wensen we daar ver vandaan te blijven.
Aan de andere kant kan de schaduw verfrissing brengen als de temperatuur hoog is. Als de zon te fel is, dan zoeken we liever een plekje in de schaduw. Zo wil God zijn, zegt Jesaja: ‘als de schaduw van een zware rots in een dorstig land’. Als het te heet onder onze voeten wordt, en als we geestelijk droog staan, dan is er een grote zware Rots waar we verkoeling mogen vinden. Waar we tegen aan mogen leunen en tot rust mogen komen. David kende die momenten als geen ander. Toen hij op de vlucht was voor Saul en zich in de grot had verscholen, riep hij uit: ‘ik neem mijn toevlucht onder de schaduw van Uw vleugels, totdat de rampen voorbij zijn gegaan’ (Psalm 57: 2).
Als wij dicht bij de Rots blijven, dan zullen we die plek altijd kunnen vinden. Maar meer dan dat; dan kunnen we zelf ook die plaats voor anderen zijn. In het boek Handelingen lezen we dat mensen de zieken naar buiten droegen op de straten en hen op bedden en ligmatten legden, opdat, wanneer Petrus voorbij kwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou kunnen vallen (Hand. 5: 15). Dat is bijzonder. Als wij in het licht van Jezus wandelen, dan kan het zomaar gebeuren dat de schaduw daarvan genezing brengt voor anderen. Is dat niet iets waar we ons altijd naar uit mogen strekken?
We ontvangen zelf de warmte van Zijn liefde en genade en anderen mogen daar het effect van meeproeven.
Zo kunnen we anderen zegenen zonder dat we daar moeite voor doen, want het is Gods werk wat door ons heen plaatsvindt. Het enige waar we op moeten letten, is dat we erg dicht bij Hem blijven. Zoals Jezus zei: ‘wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht’ (Joh. 15: 5).