Jesaja vergelijkt de voorbede met een rechtszaak, waarin we samen met God betrokken zijn. God is de rechter, maar uit deze tekst is het onduidelijk welke rol wij hier innemen. Het komt er in ieder geval op neer dat we een pleidooi moeten houden, wat er op wijst dat we als een advocaat mogen optreden. Het zou echter ook zo kunnen zijn dat we als aangeklaagde ons eigen verhaal mogen vertellen, of als getuige een getuigenis mogen afleggen.
De term ‘in het gelijk gesteld worden’ is wat ongelukkig vertaald uit het Hebreeuwse woord ’tadaq’ wat meer wijst naar rechtvaardiging. Dat sluit ook veel beter aan bij wat Paulus zegt: ‘Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen als zondaars aangemerkt worden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene velen als rechtvaardigen aangemerkt worden’ (Rom. 5: 19).
Daar ligt tegelijkertijd de kern van ons pleidooi. Want of we nu advocaat zijn, verdachte of getuige, de uitspraak van de Rechter is gebaseerd op de gehoorzaamheid van die Ene. Datgene wat die Ene heeft gedaan, heeft verstrekkende gevolgen voor de uitkomst van de rechtszaak en zal altijd leiden tot vrijspraak. De schuld is gedragen, de losprijs is betaald.
God dringt erbij ons op aan dat wij in onze voorbede altijd kijken naar het kruis. Op grond daarvan mogen we anderen vrijpleiten. ‘Vertel het maar’, zegt de Geest, opdat de aanklager geen grond meer heeft voor zijn beschuldiging. Hoe zwaar die aanklacht ook is. Zelfs voor de moordenaar aan het kruis wachtte het paradijs.
En dan is daar de vrijheid, vreugde en dankbaarheid, want:
‘Wie door de Here zijn vrijgekocht, zullen terugkeren en met gejuich in Sion komen. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen, verdriet en gezucht zullen wegvluchten’ (Jes. 51: 11).